Herleren door louter blootstelling te combineren met variatie in de sensorische aspecten van voedsel

De groente consumptie van kinderen In Nederland is lager dan de dagelijks
aanbevolen hoeveelheid. Vier tot zes jarigen eten gemiddeld 44 gram groente per
dag, ondanks de aanbevolen hoeveelheid van 100 tot 150 gram. Het percentage
kinderen met een te lage groente consumptie benadert in deze leeftijdsgroep
100%. Te lage groenteconsumptie kan uiteindelijk leiden tot inadequaat
voedingspatroon in het latere leven en is gerelateerd aan verhoogde vatbaarheid
voor chronische aandoeningen.

Het is belangrijk strategien te ontwikkelen om de groente consumptie van
kinderen te verhogen, vanwege de gezondheidsvoordelen van voldoende
groente-inname op de langere termijn. Binnen deze studie wordt het effect op
groente inname bestudeerd door louter blootstelling aan groente, in een
programma van 10 sessies, i.e. 2 dagen per week gedurende 5 achtereenvolgende
schoolweken in groepen 1/2 (4 tot 6 jarigen) en twee herhalings sessies 2 en 7
maanden na afloop van de interventie.

Deze studie is een onderdeel van het EU FP7 samenwerkingsproject *Determining
factors and critical periods in food habit formation and breaking in early
childhood: a multidisciplinary approach* (HabEat).

Het primaire doel van deze studie is het verhogen van de groente inname van een
groente die in het algemeen als niet lekker of neutraal wordt ervaren door 4-6
jaar oude kinderen, en om te bepalen of sensorische aspecten van de groente, in
dit geval de vorm waarin de groente gesneden is, effect hebben op de inname.
Het doel op de langere termijn is om strategieen te ontwikkelen die de groente
consumptie vergroten en daarbij bijdragen aan de gezondheid.

Op twee scholen zijn op elke school twee deelnemende klassen (groep 1/2),
waarbij op elke school 1 klas een experimentele groep wordt en de andere klas
de controle groep.
Tijdens een schoolsnack moment krijgen de kinderen een groente snack
aangeboden. De experimentele groep krijgt 10 snackmomenten (2x per week; 5
weken); de controle groep krijgt 3 snackmomenten. De hoeveelheid geconsumeerde
groente wordt door weging bepaald.
Een sensorisch aspect van de groente, de vorm, wordt gevarieerd. Alle kinderen
krijgen beide vormen tegelijk aangeboden, en door middel van weging wordt
bepaald of er een verschil is in consumptie tussen deze twee vormen.
Er zijn twee metingen na afloop van de interventieperiode (na 2 maanden en aan
het eind van het schooljaar). Voor aanvang van de studie is er een
gewenningsperiode van 1 week (2 sessies) met een andere groente.
De ouders wordt gevraagd een vragenlijst in te vullen over eetgedrag van hun
kind(eren)

De belasting voor de proefpersonen is zeer klein. Tijdens een schoolsnackmoment
krijgen ze een groentesnack aangeboden. Ze worden niet verplicht hiervan te
eten. De ervaring leert dat kinderen het vaak leuk vinden om mee te doen aan
dergelijke studies.
De risico's zijn verwaarloosbaar klein: er wordt gebruik gemaakt van
commercieel verkrijgbare groente. Vooraf wordt naar allergien geinformeerd en
kinderen met een allergie voor de gekozen groente krijgen een alternatief
aangeboden (hun data worden niet meegenomen in de analyse)